30 September 2005

Cayos Cochinos


Hoewel het hotel hier in Roatán een internetverbinding heeft, heb ik al diverse keren tevergeefs gebrobeerd om mijn weblog bij te houden.

De plek waar ik de verbinding het op het cruciale moment liet afweten....





Mijn verhaal getypt, maar het uploaden lukt niet, laat staan het uploaden van foto´s bij eerdere berichten.

Nu ik echter weer terug ben in La Ceiba lukt dat allemaal beter (hoewel de verbinding nog steeds op onvoorspelbare momenten kan uitvallen). Kijk voor nieuwe foto´s bij eerdere berichten zoals bij ¨Het Paleisje van Toot en Jan¨ en bij ¨Tegucigalpa.¨

De volgende dag in Roatán, zondag, bleek ook nog de stroom uit te vallen. Volgens sommige mensen was het uitvallen van de stroom het gevolg van onderhoudswerkzaamheden.
Op diverse plaatsen waren bomen in innige omstrengeling met de electriciteitsleidingen geraakt en terwijl de bomen gekortwiekt werden, werd de stroom tegelijkertijd van het net gehaald. Of het verhaal waar is weet ik niet maar het klonk wel plausibel, zeker omdat ik in ons dorpje West End zag dat ze inderdaad boomtakken hadden afgezaagd waar deze de leidingen bedreigden. Het werd daardoor wel lastiger om jullie op de hoogte te houden.

Omdat ik nu (vrijdag 30 september) in La Ceiba zit en al weet wat de afgelopen dagen allemaal is gebeurd, raak ik hier en daar ook in de war met de tijden (zoals verleden, tegenwoordige of onvoltooid toekomend verleden tijd (wat in het Latijn irrealis heet geloof ik)). Ik hoop dat het jullie lukt om alles nog uit elkaar te houden.

Goed.
Zaterdag 24 september waren we dus aangekomen op Roatán, en de volgende dag, zondag, 25 september gingen we ontbijten bij een Bäckerei, ongeveer 150 meter verderop langs de boulevard (=zandpad) van Half Moon Bay, waar rondom heen West End gedrapeerd ligt.


Eva aan het ontbijt bij de Bäckerei.


Het is niet alleen een Bäckerei, maar ook een bakker in zo´n stuk of vijf andere talen. Het etablissement wordt gedreven door een Duitser die al vele jaren hier in West End de zaken met kenmerkende degelijkheid aanpakt. Hij is de enige in het dorp die een generator heeft, die na tien seconden stroomuitval automatisch aanslaat. Tevens heeft hij, slimme truc om klanten te trekken, gratis internet op twee computers achterin de zaak. Hij heeft dus zelfs op zondagochtend om half acht, toen wij kwamen ontbijten, al twee bezette computers en enkele wachtende klanten.

Het ontbijt is verrukkelijk. Ik koos een Pain au Chocolat, een grote kom vruchtensalade en koffie met veel melk. De temperatuur is zoals altijd meer dan warm maar omdat er nu wat meer wind staat is het in de schaduw heel aangenaam.

Op een prikbord bij de ingang van de bakkerij staan advertenties van diverse cruises. Rondtrips, snorkeltrips, maar ook trips naar andere eilanden.

Toot ontdekte daartussen een aantal die ook het eiland Guanaja in hun programma hadden zitten en even later staan we samen naar de mogelijkheden te kijken.
Een dame voegt zich bij ons en vertelt dat zij als kok werkt op een van de zeiljachten die dit soort cruises doen en wijst op de bijbehorende advertentie.

Zouden zij ook naar Guanaja kunnen varen, vroegen we haar, en wat zou dat kosten? Ze verwijst ons naar kapitein Hank die binnen aan het internetten is, ze zal vragen of hij dit later met ons kan bespreken.

Ondertussen leren we dat ze Lili heet, en oorspronkelijk van Quebec komt.
Aha, vandaar haar Frans klinkende accent.
Hoe is ze hier zo (vrijwel letterlijk) verzeild geraakt?

Drie jaar geleden verloor ze op één dag haar moeder, haar baan, haar politieke illusies en haar portemonnee, en ze vatte dit op als een teken.

¨It seems like it was time for a change,¨ zei ze.

Binnen drie weken had ze haar spullen gepakt, huis opgezegd en was ze vertrokken naar goede vrienden in Costa Rica. Sindsdien zwierf ze al een jaar of drie van hier naar daar, en sinds vier maanden werkte ze als kok op het jacht van Hank.


Hank en Lili op de Sunyata.





Hank voegt zich dan bij ons. Hank is van oorsprong Amerikaan maar al 15 jaar is zijn boot zijn huis. Hij heeft geen officiële nationaliteit en staat volgens hem nergens officiëel geregistreerd.

Momenteel ligt zijn schip hier in West End, maar morgen zeilt hij weer weg. Zijn bestemming is Cayos Cochinos.

Bij het horen van die naam veert Toot direct op. Want hier wilde ze eigenlijk het liefste heen. Het probleem was echter steeds hoe we daar op een goede manier konden komen. En weer op tijd terug konden komen naar La Ceiba, want Toot moest vrijdag de 30e daar aanwezig zijn voor haar werk.
Voor Hank is dat geen probleem, hij kan ons wel meenemen, hij moet zelf ook een paar dagen in de kleine archipel doorbrengen, want hij beheert het huis van zijn ex-vrouw dat daar staat, en vanaf daar naar La Ceiba wil hij ons ook wel brengen met zijn zeiljacht. Maar ja, nu de kosten.

Wij hadden nog altijd een reguliere vlucht naar Guanaja achter de hand, en de piloot van het privevliegtuig zou ook nog voor ons uitzoeken hoe het zat met de staking en de prijzen die hij moest rekenen.
We zouden de piloot om twee uur die dag terugbellen, maar we hadden weinig hoop dat we nog die zondag en voor de laagste prijs van 100 dollar pp zouden kunnen vliegen. We stonden dus open voor mogelijkheden die niet teveel boven dat bedrag uitkwamen zeker als het veelbelovende mogelijkheden waren.

Volgens een beproefde verkooptechniek begon Hank eerst uit te leggen dat hij normaal gesproken zijn jacht verhuurde voor rondtrips, die zo´n 800 dollar per dag kostten, met eten en alles erbij. Hij wilde ons echter wel vervoeren, met slapen op het schip en alle maaltijden, voor 75 dollar pp per dag.

Hm, dat valt toch wel te overwegen vinden we.

Nadat we aangaven vooral vervoer te zoeken, en niet op het schip wilden slapen, zei hij dat we desgewenst ook in het (momenteel ongebruikte) huis van zijn ex op het grootste eiland van de Cayos Cochinos, de Cayo Grande, konden slapen, voor 30 dollar pp per nacht, en voor 55 dollar was dat inclusief alle maaltijden ook nog. Het enige alternatief aan onderdak op Cayos Grande was het Plantation Beach Resort, dat 100 dollar pp per dag rekende.
De bootreis werd zonder overnachting dan 65 ipv 75 dollar.
En daarna wilde hij ons ook wel naar La Ceiba brengen voor 50 dollar pp, met maaltijd.

Er was nog een ander eiland van de Cayos Cochinos waar we graag heen wilden, namelijk Chachahuate, kon hij ons daar ook heen brengen, en hoe kwamen we dan weer van dat eiland naar zijn eiland?
Dat kon allemaal zonder extra kosten geregeld worden.

Wel, we hadden snel besloten, dat wilden we wel doen. We spraken af dat we de volgende ochtend om acht uur met onze bagage klaar zouden staan aan de pier en hij zou daar klaar liggen met zijn dinghy (klein opblaasmotorbootje om tussen wal en schip te kunnen varen).
Dit was een goed plan, het was misschien niet goedkoop, maar het maakte allemaal wel een betrouwbare indruk en we konden wat echt interessante dingen meemaken.
Het bleek inderdaad een hele belevenis, zoals jullie hier over een nog onbekend tijdje zullen kunnen lezen.

Nu zaten we echter nog op Roatán, waar Toot en ik besloten nog wat bezienswaardigheden te bezoeken. Met een taxi spraken we een rondrit af die ons naar een Iguana Farm zou brengen waar een hele verzameling grote leguanen te bezichtigen was, en naar een botanische tuin waarvandaan we vervolgens via een stuk jungle naar de top van een bergje konden lopen.


De Iguana Farm was inderdaad nogal interessant, wat een vreemde beesten zijn dat. Ze lieten zich zelfs aaien, maar de aaibaarheidsfactor van een leguaan is vergelijkbaar met die van verroest ijzer.




De Leguanen worden hier gevoerd. Op de achtergrond zie je de kippen die er tussen door liepen en gewoon op de leguanen gingen staan alsof ze hen niet als levende wezens herkenden.


Na het eten is het goed rusten.














Daarna gingen we naar de botanische tuin, die diverse bijzondere planten en dieren herbergde. We konden de tuin uitsluitend binnengaan en verlaten via een souvenirswinkel. Daardoor wilde ik er bij voorbaat al niks kopen.


Alles wat zich bij ons achter het vensterglas staat te vervelen groeit hier gewoon open en bloot.











Het was er wel mooi, en we zagen er ook nog interessante leguanen, niet zo groot en indrukwekkend als die van de Iguana Farm, maar wel een soort die als interessante eigenschap heeft dat ze zich zo snel kunnen verplaatsen dat als ze dit over het water doen, het lijkt alsof ze over het water kunnen lopen, en zo kwamen ze aan hun naam ¨Jezus-leguaan¨. Snel rennen heb ik hen wel zien doen, maar over water helaas niet.




De Jezusleguaan (rechts).



Ook zagen we er een termietennest, zoals Toot mij in haar rol als reisleidster/gids/biologe demonstreerde.
Andere opvallende mieren waren de parasolmieren die van heinde en verre via lange ´wegen´ met stukjes blad of bloem terugkeerden naar hun nest. De blaadjes dienen als voedsel voor een schimmelsoort, die afvalstoffen produceert die weer als voedsel dienen voor de mieren. Als het niet al echt bestond zou je het niet hebben kunnen verzinnen... We zagen ook een plek die als een soort overlaadstation leek te functioneren, waar mieren met hun blaadjes aankwamen, en andere mieren ze weer meenamen naar het nest.
Een agouti (spelling mij even onbekend) heb ik ook gezien. Hij ziet er uit als een soort grote rat, maar meer goudbruin van kleur. Hij eet noten.

Rond een uur of drie waren Toot en ik terug bij ons hotel, zeer warm en plakkerig, en lekgestoken door muggen en sand flies.

Ik belde de piloot van het vliegtuig om te vertellen dat we inmiddels andere plannen hadden, en toen bleek dat hij ons tot onze verbazing toch nog diezelfde dag voor 100 dollar pp naar Guanaja had kunnen brengen. Maar ons nieuwe plan beviel ons een stuk beter, dus hielden we vast aan het voornemen om de volgende ochtend om acht uur met kapitein Hank en kok Lili uit te varen naar Chachahuate op het zeiljacht de Sunyata (neem een kijkje).

Roatán


Nu zijn we tegen wil en dank aangespoeld op het eiland Roatán, het grootste en meest toeristische van de zogenaamde ´Bay Islands,´ een verzameling koraaleilanden in de Caraibische zee ten noorden van Honduras.

Als je Honduras op de kaart opzoekt zie je dat de noordkust vrijwel oost-west loopt. Het land ligt net in de knik van Midden-Amerika met een lange noordkust en een klein frummelige kustje aan de zuidkant.
In het zuid-oosten grenst El Salvador, waarmee regelmatig grensschermutselingen zijn. El Salvador is een stuk kleiner dan Honduras maar veel dichter bevolkt en wil daarom graag uitbreiden naar het vele onontgonnen land in Honduras. De infrastructuur is nu zo dat wegen, water, electriciteitsvoorziening en telefoon vanuit het buurland El Salvador geleverd worden (met bijbehorende Salvadoriaanse telefoonnummers), wat natuurlijk ook niet helpt om het gebied met de bewoners bij Honduras te blijven betrekken.
Hetzelfde is het geval met de Mosquitia (waar we eerst heen wilden) met het naastliggende Gracias a Dios, samen een gebied bijna zo groot als Nederland. Het is een vrijwel onbegaanbare jungle, doorsneden door enkele rivieren die in hun bovenloop niet goed te bevaren zijn. Vanuit het westelijk gelegen Nicaragua wordt het gebied echter wel door enkele (slechte) wegen ontsloten. Vanuit Honduras is het echter vrijwel uitsluitend via kleine vliegtuigjes (on)bereikbaar.
Het lijkt alsof de regering in Honduras zich niet realiseert hoe een goede infrastructuur de mensen onderling niet alleen fysiek maar ook gevoelsmatig kan verbinden.

Maar nu was het dan toch maar gelukt om Roatán zonder noemenswaardige problemen te bereiken.
Roatán is een mooi groen en idyllisch eiland met rondom koraalriffen, maar het is hier en daar nogal toeristisch.


Het terrasje dat aan onze kamer bij Arco Iris grenst.



Ons tijdelijk onderkomen is in het hotel Arco Iris (¨Regenboog¨) in een prachtig houten gebouw met trappetjes en verandaatjes en omgeven door groen.



Toot is neergeploft op het bed en laat zich door de fan aan het plafond koelte toewuiven (zolang er stroom is).


Je steekt vanaf dit hotel de boulevard (= zandpad) over en komt onder de palmen en daarachter op het smalle zandstrand en dan loop je het water van Half Moon Bay in met natuurlijk dag en nacht heerlijk warm water van een graadje of 28.




Verkeersbord bij de boulevard van West End op Roatán.





Zonsondergang bij Half Moon Bay.

De voertaal is hier Engels, niet alleen vanwege de vele toeristen maar ook vanwege de vele invloeden van o.a. Jamaica (veel reggae-muziek) en andere Caribische eilanden.

Vanmiddag heb ik mezelf gedoopt in het warme zeewater van de baai. Ik zag wat kleurige visjes bij het koraal dat zo'n veertig meter uit de kust begint. Jan en Toot hebben snorkelspullen bij zich en hebben gesnorkeld.

Omdat Toot en Jan Roatán al kenden van een eerder bezoek was het plan om juist een of meer van de andere Bay Islands te bezoeken. Ons doel was het eiland Guanaja, inmiddels onze derde keus, nadat de reparatie van het vliegveld in de Mosquitia ons verhinderde daarheen te vliegen en de bijzondere archipel Cayos Cochinos, eveneens deel van de Bay Islands, alleen te bereiken was via een onzekere boottrip vanaf een landtong zo´n dertig kilomter voorbij La Ceiba. Omdat de nieuwe auto van Jan en Toot in La Ceiba zijn 1000 km beurt zou krijgen in de KIA-garage aldaar, was het vervoer naar die landtong met al onze bagage nogal omslachtig en duur, met onzekere mogelijkheden van vervoer over het water naar Cayos Cochinos zodat we een reisje naar deze eilandengroep maar lieten varen.
Vliegen vanuit La Ceiba naar Guanaja bleek toen vanwege een staking en bijbehorende blokkade van de landingsbaan (protest tegen de hoge vluchtprijzen) onmogelijk te zijn. Er was geen veerdienst tussen La Ceiba en Guanaja. Op de wal bij La Ceiba kregen we echter van diverse deskundigen te horen dat het mogelijk moest zijn om van het eiland Roatán een boot te vinden die ons naar Guanaja zou brengen en daarom namen we de gok maar, in de hoop dezelfde dag nog op Guanaja te kunnen arriveren.


De haven van Roatán in Coxen Hole.


Eenmaal in Coxen Hole, de haven van Roatán vernoemd naar de Engelse piraat Coxen, bleek niemand van dat soort boten tussen Roatán Guanaja te weten.
Een vliegtuig zou misschien wel gaan, hoorden we toen. De blokkade van de landingsbaan zou vanaf maandag verholpen zijn zodat we dan een min of meer reguliere vlucht van Roatan naar Guanaja zouden kunnen nemen. Hm, dan zouden we dus maandag (a 90 dollar pp) pas kunnen vliegen, en het was nu zaterdag (24 september).
Een privévliegtuig (voor maximaal drie passagiers) zou ook nog kunnen, maar wij vermoedden dat dit nogal duur zou zijn. Zo´n vliegtuig heeft een minder lange landingsbaan nodig en valt misschien buiten de actie van de stakers, hoopten wij.


Voor het internationale (!!) vliegveld op Roatán overleggen we met de taxichauffeur waar we heen moeten voor het privévliegtuigbureautje.


Toen we hiernaar informeerden hoorden we echter twee verschillende prijzen voor een privévliegtuig. Eerst kregen we een nogal officiëel uitziend papier te zien waarop stond dat het 300 dollar zou kosten voor ons drieën, maar later werd de prijs van 475 dollar genoemd (op dit eiland wordt dus niet in Lempira gerekend, zoals je ziet).
De tweede prijs leek definitief, maar de mevrouw achter de balie kon ons geen zekerheid geven.
Een watervliegtuig was ook nog een optie. Dit vliegtuig wordt gevlogen door de dezelfde piloot als van het land(prive)vliegtuig en heeft natuurlijk geen probleem met een geblokkeerde landingsbaan, maar over de prijs hiervan werden we ook niets wijzer.
De piloot van het vliegtuig was op dat moment niet bereikbaar, maar we kregen het telefoonnummer mee om het later nog eens te proberen.

Het was inmiddels een uur of drie dus we besloten ten minste een nacht op Roatán te overnachten.

Dat is zeker geen straf!

Het is hier heel ontspannend en relaxed. Er zijn momenteel maar weinig toeristen en overal ben je nu natuurlijk meer dan welkom.


Diner op onze eerste avond op Roatán.



Het is hier warm, windstil, een onweer weerlicht in de verte en je ziet op sommige plekken nog de plassen van eerdere stortregens. Malaria schijnt hier net als in Santa Lucia niet voor te komen, maar wel heb je hier veel mugjes en piepkleine sandflies die gemeen kunnen bijten.



Een deel van het groen rondom ons hotel.

Gezien het weelderige groen valt hier vaak en veel regen maar wij hebben het tot nu toe droog gehad.

Ik hoop morgenochtend wat meer van het binnenland van het eiland te kunnen gaan zien, in afwachting van wat de piloot ons morgen kan vertellen.

24 September 2005

La Ceiba


In dit hotel in La Ceiba aan de noordkust van Honduras kan ik mijn usb-stick met mijn foto's niet in de hier aanwezige computer sticken, en de verbindingssnelheid is ook niet bemoedigend, dus jullie moeten nog even wachten op de foto's.

Over het toetsenbord valt ook een heel verhaal te schrijven. Dit is een Hondurees toetsenbord, met allerlei tekentjes erop zoals een n met een slangetje erboven en een c met een sliertje er aan. De tekens zoals ?><_)(+*&^@#! en zo staan allemaal op een andere plaats dan ik gewend ben, maar de instelling van het toetsenbord is weer wel zoals ik het ken, dus voor de tekens die ik niet blind kan vinden zoals de \ bijvoorbeeld, is het even zoeken, want die blijkt onder de accolade te staan.
En zo voort.
Het omgekeerde, een westers toetsenbord met een Hondurese instelling, dat mij gisteren in een internetcafe overkwam, geeft ook verrassende effecten. Ik kon het apestaartje niet vinden, die was, zag ik later op het Hondurese toetsenbord van Toot, alleen bereikbaar via alt 2, dat moet je maar net weten, natuurlijk.
Dit toetsenbord is ook apart doordat het vrijwel totaal afgesleten is.
Alle letters tussen Q en ? en Z en P zijn volkomen verdwenen.
Krijgt blind typen opeens een dubbele betekenis.


Op de bank rechts een zeer hongerige hond in ons hotel de ¨Banana Replubic¨ die tijdens het eten op je voeten gaat zitten. Doorkijkje naar onze kamer waar Jan net zichtbaar is.

Hoe ben ik hier nu eigenlijk beland?

Vanochtend om kwart over acht vertrokken we uit Santa Lucia, op weg naar het noorden.

De Kia bij vertrek vanuit Santa Lucia


Toot geeft nog de laatste instructies aan Berto, de ¨vigilante¨ oftewel bewaker van hun huis. Iedereen die een zeker bezit heeft en niet voortdurend thuis is, heeft een bewaker in dienst, want anders loop je grote kans dat bij terugkomst je spulletjes verdwenen zijn. Ook als je wel thuis bent is de bewaker aanwezig om potentiële dieven af te schrikken.

We kwamen rond half zes hier in La Ceiba aan. Nadat we eenmaal Teguc uit waren werd het zeer aangenaam om uit het raampje te kijken. Groen, groen, groen.

Bergen, zon, wolken, nevels, regen. Ezels, paarden, ossen.


Stalletjes met bananen, kokosnoten, manden, pannen, en vruchten waarvan ik de naam niet meer weet.



Diverse bomen heb ik nu leren herkennen, onder de deskundige begeleiding van Toot en Jan.
Bananenbomen, kokospalmen, oliepalmen, koningspalmen, mangobomen, kapokbomen, amandelbomen en eucalyptussen.


Olienootpalmplantage.
Een tijd geleden heeft een virus 90% van de kokospalmen (maar geen andere palmen, zoals op deze foto) aangetast, daar staan alleen nog maar de stammen van overeind, voorzover Mitch ze niet omver geblazen heeft.


Morgen weer een nieuwe boomles.

Jan heeft de hele weg gereden in de nieuwe auto, waarvan de goede vering, de zes luidsprekers en de airconditioning om de plaats van de hoogste waardering streden. Binnen konden we de hoogte boven zeeniveau (varierend van 1500 m tot 60 m hier in La Ceiba), de buitentemperatuur (van 24 via 37 tot 33 graden Celsius hier in La Ceiba) de luchtdruk (hm, dat weet ik niet meer) en de richting waarin we reden (voornamelijk noordwest en daarna noordoost) vaststellen.

In de badplaats Tela hielden we een lange stop. Jan en Toot kenden het daar al en wisten hoe heerlijk het er was.


De boulevard van Tela.
Aan een boulevard een rij kafeetjes, aan de overkant op het strand een paar rijen palmbomen en daarachter het zandstrand en het water van de Atlantische Oceaan dat hier een keurig op badtemperatuur is. Doorkomen hoeft hier niet, als je wilt loop je zo de zee in.


Verkoelend drankje in een café in Tela.

Geen duik in de oceaan echter vandaag, want onze eindbestemming was La Ceiba, nog zo'n 200 km verderop.
Ons plan was om vanaf hier naar de Hondurese jungle te gaan.

Nu maakte ik echter kennis met wat volgens Toot typisch Hondurees was.

We wilden vliegen naar de jungle, die per auto haast niet te bereiken is (zeker niet in de tijd die wij ervoor hebben), maar er gaan momenteel geen vluchten naartoe omdat de landingsbaan gerepareerd wordt.

Ons alternatief was het eiland Guanaja, maar daar gaan ook geen vluchten naar toe want ze staken omdat de prijzen te hoog zijn.

Toen wilden we naar een ander eiland maar daar was de vlucht die we wilden nemen volgeboekt. Morgenochtend om acht uur moeten we opnieuw bellen. Als de staking is afgelopen kunnen we met een vlucht van tien uur diezelfde ochtend alsnog naar Guanaja, zo nee, dan kunnen we wellicht met een boot naar het andere eiland, Utilla.

Dit is allemaal nog onzeker, maar we zien wel.

La Ceiba is naar het schijnt verder niet zo interessant, al is het vanwege de toegang tot de eilanden, vooral het toeristische Roatan, waar wij nu niet heen gaan, veel meer ingesteld op toeristen.

Men spreekt hier vaker Engels, mede omdat dit gedeelte van het land een tijdlang in Engelse handen is geweest. Ook de slaven die hier halverwege de 19e eeuw een leven in vrijheid zochten spraken Engels. Er is dus hier meer variatie in taal, cultuur en huidskleur dan in de hoofdstad van Honduras.


Toot en ik hebben net bij een nabijgelegen Mall geld opgenomen en wat boodschappen gedaan en kwamen op de terugweg in een tropisch onweer terecht. Gelukkig hadden we beiden een parapluutje bij ons, maar dat verhinderde niet dat ik ongeveer vanaf mijn heupen nat werd.
Geen probleem overigens, je wordt hier wel nat maar niet koud omdat de omgevingstemperatuur en -vochtigheid het meest weg heeft van een dampende badkamer na een hete douche.

Het hotel geen airconditioning, maar er draait wel een grote fan aan het plafond, en het bed is erg comfortabel dus slapen zal denk ik wel lukken.

De fan aan het plafond van onze kamer in het hotel ¨Banana Republic¨


Waar ik morgenavond of zelfs morgenmiddag zal zijn weet ik nog niet.

23 September 2005

Tegucigalpa


Tot nu toe vind ik de Hondurese hoofdstad Tegucigalpa vooral druk, lawaaiig en nogal onaantrekkelijk. Voor zover er hier zoiets als een schoonheidscommissie bestaat, heeft deze duidelijk andere opvattingen dan ik.

Het oude centrum moest wel de moeite waard zijn, had ik gelezen en gehoord. Dit deel van de stad met diverse bezienswaardigheden als kerken en musea is voor het merendeel omringd door een rivier. De straat Avenida La Paz leidt rechtstreeks naar dit deel van de stad en aan het einde hiervan ligt een brug die toegang geeft tot het oude centrum. Achter dit oude centrum ligt nog een oude wijk, maar daar kun je je als toerist maar beter niet wagen, had ik gelezen en gehoord, zeker niet als je waardevolle spullen bij je hebt. Dat gedeelte is nog armer dan het centrum, en er vinden veel (soms geweldadige) berovingen plaats, en als er moorden worden gepleegd dan is het vaak in deze wijk, deze Barrio (wijk) Comoyaguela. Zolang ik de brug naar dat andere deel maar niet oversteek is alles dus wel OK.

Een kaart van Tegucigalpa leek me wel prettig om te voorkomen dat ik zou verdwalen. Jan en ik waren daar eerder die dag al naar op zoek geweest. We vonden in een boekwinkel wel iets dat op een kaart leek, maar die leek niet erg volledig. Wat wel in overvloed op de kaart stond was reclame voor diverse ondernemingen zoals hotels, restaurants, garages enzovoort.

Jan legde me uit dat je een bestemming niet met behulp van straatnamen aangeeft, maar aan de hand van belangrijke punten in de stad. Net zoals we in de jaartelling van ons persoonlijk leven gebeurtenissen plaatsen als ‘dat was nog in ons oude huis’ of ‘dat moet na mijn afstuderen zijn geweest’, geef je hier een adres aan als ‘vlakbij Hotel Malaga’ of ‘tegenover de bakker’.
Het huis van Toot en Jan in Santa Lucia heeft bijvoorbeeld geen adres, maar wordt aangeduid als ‘achter het gemeentehuis.’ Het kantoor van SNV heeft weliswaar een formeel adres, maar dat wordt in de wandelgang niet gebruikt en is ook niet erg van nut wanneer je een taxichauffeur wilt uitleggen waar je heen wilt. Dan kun je hem beter uitleggen dat het vlak bij de rotonde achter MacDonalds is of in welke wijk je moet zijn.
Misschien hebben ze daarom ook wel zoveel borden in de stad, zodat die als herkenningspunten kunnen dienen.

Vanaf het kantoor van het SNV was het volgens Toot een half uur lopen naar het oude centrum, maar omdat ik pas rond half vier weg ging en Jan toevallig met de Mitsubishi in de buurt was, wilde hij me wel een stuk die kant op brengen.
Bij wijze van kaart had ik een kopietje van het centrum van Tegucigalpa uit een reisgids over Honduras bij me.
Terwijl Jan zich door het beginnende spitsverkeer een weg baande, gaf hij me nog wat laatste aanwijzingen voor de terugweg.
“Weet je het gebouw van de Amerikaanse ambassade, als je daar naar rechts gaat dan zit je al bijna goed. Dan moet je wel flink klimmen. Je kunt voor de terugweg maar beter een taxi nemen.”
Maar mijn plan was om terug te lopen.

Op een gegeven moment kwamen we in het verkeer van een nauwe straat vrijwel helemaal vast te zitten. Ik ben toen uitgestapt.
Jans laatste aanwijzing was om gewoon langs deze straat te blijven doorlopen, dan zou ik komen waar ik wezen moest.
Rond half zes, net voor zonsondergang, zou ik weer terug zijn bij het SNV, hadden we afgesproken.

Ik ging op zoek naar de brug die ik over moest en die in het verlengde van de Avenida La Paz moest liggen, de weg waar we zojuist over hadden gereden.
De straat waar ik liep was niet breed zodat er alleen eenrichtingsverkeer mogelijk was. Aan weerskanten waren smalle stoepjes met daarop veel piepkleine handeltjes in limoenen, tomaten, horloges, broekriemen, pennen, snoepgoed, enzovoort, met daarnaast een man of vrouw of kind om de waren te verkopen.

Verder waren aan weerskanten van de straat ook gewone winkels en eethuisjes. Er waren stoffenwinkels, veel schoenenwinkels, kappers, heel veel kappers, scholen, internetcafe’s, bakkers, enzovoort. De toegang tot vrijwel alle winkels was afgesloten met een hekwerk. Als je iets wilde kopen vertelde je aan de winkelier achter het hekwerk wat je nodig had. Als je betaald had kreeg je je koopwaar tussen de tralies door aangereikt.

Door de straat was druk verkeer met veel getoeter, geknetter en de vertrouwde stinkende roetwalmen. De bus moest zich hier ook nog een weg door banen. Op voor mij onvoorspelbare momenten stopte zo´n bus, dat was dan kennelijk een halte.

Al eerder had ik gehoord dat er niet veel verkeersregels waren, dat ging zo’n beetje op het gevoel, begreep ik van Jan, waarbij zware, oude auto’s met meer egards werden behandeld dan kleine, nog ongedeukte nieuwe. Richting aangeven is niet cool, dus dat wordt meestal maar achterwege gelaten.

Toot vertelde dat ze in Nederland een keer vlak na haar terugkomst uit Ecuador, waar een soortgelijke rijstijl heerst als hier in Honduras, door een politie-auto was gevolgd. Toen ze haar uiteindelijk tot staan hadden weten te brengen, hadden ze zeven overtredingen geteld, waaronder het negeren van het stopsein van de politiewagen (die ze helemaal niet had opgemerkt). Ze waren heel schappelijk door Toot maar voor twee van de zeven overtredingen te beboeten, en lieten zich vervolgens niet meer vermurwen door haar betoog dat ze even tijd nodig had om zich aan het Nederlandse rijgedrag aan te passen na haar langdurige verblijf in Ecuador.

Dit verkeer dus, en dan in de hier gelukkig smalle straatjes van Tegucigalpa. Ik probeerde nu en dan een parallelstraatje uit met minder druk verkeer, en ik bleef aldoor maar op weg naar de brug die ik over moest om in het gedeelte met de bezienswaardigheden te komen. Wat ik nu om mij heen zag was een verzameling huizen van meestal twee verdiepingen hoog, met een nogal betonnig uiterlijk, en met afbladderende verf in vale kleuren geel, beige, grijs, soms een even vaal groen, rood, blauw. Nu en dan was een huis weer nieuw overgeschilderd in knalgeel of turquoise.
Toeristen zag ik hier niet.
Na ongeveer twintig minuten lopen zag ik eindelijk een brug over de rivier, daar moest ik over om in het oude gedeelte te komen.

Aan de overkant stonden langs alle straten lange rijen marktkraampjes, en ook hier wrong het verkeer zich tussendoor.
Ik ging op zoek naar de bezienswaardigheden op mijn kaartje. Er moest hier ergens een kerk zijn, maar die zag ik niet.
Ik zag daar bijvoorbeeld wel het Hotel Honduras, maar hoewel Hotel Granada en Cafe Paradiso beide op mijn kaartje stonden aangegeven, kon ik Hotel Honduras daar niet op terug vinden.

Voorzover er iets bij de zijstraten stond aangegeven, heetten ze allemaal Calle (steeg), maar dan genummerd, bijvoorbeeld 4a Calle, of 6a Calle.
Dat stond allemaal niet op mijn kaartje. Ik kon ook de loop van de straten niet goed thuisbrengen. Misschien had ik me in de schaal vergist en moest ik gewoon nog wat verder doorlopen. Of misschien stonden al deze zijstraatjes er allemaal niet op. Als ik hier maar rechtdoor liep moest ik uiteindelijk toch bij het Parque Central komen, tegenover de Cathedral, maar tot nu was er nog niets dat daarop wees. Vreemd, vreemd.

Wat was hier eigenlijk wel te zien? Heel veel kraampjes, soms met heel primitieve middelen, bijvoorbeeld met wat ruwe stukken hout en plaatwerk in elkaar gezet. Er was ook een hele straat overdekt en opgedeeld in zeer smalle stroken waar de kraampjes rug aan rug stonden en er tussen de kraampjes amper ruimte was voor twee mensen om elkaar te passeren. Ik zag aan de rand van de stoep een oude vrouw in diverse dampende pannen roeren. Ze bood haar heerlijk geurende brouwsels ter verkoop aan.

De bus probeert zich te verplaatsen op de 4e Avenida in de Barrio Comoyaguela.

Ook hier moest de bus zich door het gewoel heen wringen (zie foto). Een voordeel dat hier geen fietsers zijn!

Ik had geen horloge bij me, maar ik zag ergens op een van de zeer schaarse klokken dat het kwart voor vijf was, dus tijd voor mij om terug te keren, ook al had ik nog geen van de officiele bezienswaardigheden van dit oude gedeelte ontdekt. Misschien moet ik hier nog maar een andere keer weer terugkomen, dacht ik, al moest ik bekennen dat nog niets ontdekt had dat ik mooi kon noemen, al was het allemaal wel interessant om te zien.

Vanwege de tijd liep ik snel weer terug in de richting van de brug, stak de brug over en nam één van de parallele wegen die weer terugvoerden in de richting waar ik vandaan kwam. Het viel me op dat hier de Calle’s weer namen in plaats van nummers hadden, maar ik bedacht dat ik een Avenida moest hebben omdat ik uiteindelijk weer op de Avenida La Paz uit moest komen.
Ik had namelijk inmiddels ontdekt dat alle Avenida’s aan elkaar parallel liepen, en alle Calle’s dwars daarop.
De eerstvolgende Avenida ging ik linksaf. Ik kwam hier echter helemaal niets bekends tegen. Het leek me nu toch alsof de Calle’s meer in de goede richting liepen. Ik wist dat ik naar het oosten moest maar de zon was al erg laag en bovendien verborgen achter wolken die steeds donkerder en dreigender werden. Het was nu warm en erg benauwd en net als gisteren zou weer een enorm onweer los kunnen gaan barsten.
Ik sloeg weer een Calle in, en weer een Avenida, maar nergens een Avenida La Paz. Zo ging het nog even door tot ik een groepje parasols herkende waar ik eerder langs was geweest, vlak nadat ik bij Jan uit de auto was gestapt.

Toen ik hier naar een naam zocht, kwam deze me opeens heel bekend voor van het gekopieerde kaartje dat ik bij me had.

Niet veel later kwam ik dan zomaar uit bij het Parque Central waar ik aan de overkant van de brug vergeefs naar had gezocht.
Ahum.

IK WAS EEN BRUG TE VER!
Nu ja, dat overkomt iedereen wel eens.


Op de terugweg vanaf de brug die ik te ver was gegaan. Voor me het nieuwere gedeelte achter me het oude gedeelte.

Jan had mij dus al tot in het oude gedeelte gebracht terwijl ik dacht dat ik daar nog heen moest lopen. En dat gedeelte over de brug was dus de wijk die door toeristen gemeden werd omdat het er te gevaarlijk was….

Voor bezienswaardigheden was nu geen tijd meer, maar toen ik langs een boekhandel kwam die veel landkaarten tentoonstelde, heb ik daar een relatief goede kaart van Teguc op de kop getikt met het idee dat ik nu in ieder geval niet het risico wilde lopen om verder op de terugweg nog te verdwalen.

Oeps, het was inmiddels al tien over half zes, zag ik, toen ik de boekhandel uitkwam. Dan toch maar een taxi nemen, maar in dit oude gedeelte ging een taxi niet veel sneller dan lopen, dus ik besloot pas bij de Avenida La Paz te lopen een taxi te nemen. Daarvan daan zou ik de weg terug naar het SNV zo’n beetje kunnen wijzen.

Mij was al verteld hoe eenvoudig het was om een taxi te vinden. Als ze leeg zijn toeteren ze bij het rondrijden zodra ze je opmerken en er zijn zoveel taxi´s dat je niet lang hoeft te wachten tot er een langs komt. Je hoeft je hand maar op te steken of ze komen desnoods van de overkant van de straat naar je toe.

Aangekomen bij de Avenida La Paz zag ik dat de weg over de (hier nogal smalle) rivier steil omhoog liep en niet zo duidelijk als brug herkenbaar was waardoor ik hem op de heenweg gemist had.

Ik had binnen een minuut of vijf inderdaad een taxi, maar om uit te leggen in het Spaans (dat ik niet beheers) waar ik heen moest, dat viel niet mee. Ik begon over Barrio Los Minos (dat moest Las Minas zijn, dus dat hielp niet zo erg). Ik kwam aanzetten met mijn kaart, maar dat leek ook niet erg te helpen, vooral omdat ik zelf moeite had om op de kaart uit te vinden waar we heen moesten (bijna geen straatnamen). Toot vertelde later dat ze nog had gedacht: “Als Eva er nu maar niet van uit gaat dat een taxichauffeur hier kaart kan lezen.” Ik begon toen met iets te zeggen over ambassade Americana, maar “ambassade” bleek geen Spaans woord, al knikte de chauffeur vol herkenning bij het woord Americana. Verder liet ik het woord ‘rotulo’ (rotonde) vallen, dat volgens Jan ook wel zou moeten helpen, maar toen vroeg de chauffer welke rotulo ik bedoelde en daar stond ik weer met mijn mond vol tanden.
Daarna bedacht hij op een gegeven moment zelf dat ik waarschijnlijk Las Minas bedoelde, en toen bedacht ik ook weer het Honduras Medical Center en MacDonalds. Vanaf MacDonalds kon ik hem gelukkig precies wijzen waar ik moest wezen, dus dat ging verder zonder problemen.

Toot en Jan waren bij mijn aankomst wel een klein beetje ongerust omdat het al donker begon te worden, met naar het schijnt een groter risico op berovingen. Na mijn verslag over mijn dwaaltocht in de ´verboden´ wijk, merkte Toot op: “Jan en ik zijn er nog niet geweest, we hadden al wel bedacht dat we dan al onze tassen en passen thuis zouden laten.”
Tja.
Ik had inderdaad al mijn pasjes uit voorzorg achtergelaten, en maar weinig geld meegenomen, maar ik had nog wel steeds mijn camera bij me. Ik voelde me echter niet erg geneigd om foto’s te nemen, omdat je dan met zo’n poenerige camera staat op te vallen. Ik ben wel blij dat ik toch een foto heb genomen zodat ik jullie een indruk kan geven van hoe het er uit zag.

In de terugweg in de auto moesten we wel lachen over hoe ik in mijn onschuld in het meest criminele gedeelte van de stad terecht was gekomen, waar ik in mijn eentje nooit was heengegaan als ik het van tevoren had geweten.

Terug in Santa Lucia zagen we op CNN een live uitzending van het JetBlue vliegtuig dat met een gedraaid voorwiel in LA landde en we zagen de voortgang van oorkaan Rita die Houston bedreigt.

Het leven zit vol gevaren en soms zitten ze niet waar je ze verwacht en soms zitten ze wel waar je ze niet verwacht.

Het Paleis van Toot en Jan in Santa Lucia


Allereerst: het is hier nog net 22 september, de verjaardag van mijn moeder die nu alweer lekker ligt te slapen maar wel even 81 jaar is geworden. Gefeliciteerd mam!

Verder vandaag een kleine frustratie: op Toots werk vele uren zitten typen en foto´s ge-upload, viel opeens de verbinding met internet weg en was mijn bericht ook verdwenen.
Vanavond nog het een en ander gereconstrueerd, maar vanaf hier (thuis bij T&J) is het volstrekt onmogelijk om foto´s te plaatsen, die houden jullie dus nog te goed.

Morgenochtend vroeg vertrekken we naar La Ceiba aan de noordkust van Honduras. Van daar willen we proberen de echte wildernis in te gaan, maar of dat gaat lukken weten we niet. Bij het ene vliegveldje is de landingsbaan in reparatie en wordt voorlopig niet gevlogen, bij het andere vliegveldje is weer minder in de omgeving te beleven, en zo voort. Dus onze verdere plannen zijn nog onzeker.
Even onzeker is de internetverbinding die we hier of daar aantreffen en dus het verslag van wat we meemaken.

Maar nu over iets over (onder andere) het paleisje hier in Santa Lucia.

Toot en Jan wonen in een paleisje. Het huis is witgepleisterd met rode pannen en veel terrassen en tuin rondom. Er zijn drie badkamers, twee grote slaapkamers en een grote woon- annex eetkeuken.
Op de foto´s zie je het huis met het terras, en het straatje waaraan het toegangshek van het huis staat en waarover je op de weg naar Tegucigalpa komt.

Het steegje achter het huis van Toot en Jan (links de muur van hun tuin).


Hier wat foto´s van dieren die ik hier aantrof.

De groene veeg op de foto is een kolibri, een van de vele die hier bij de vlinderbloemen honing komen scoren. Ik hoop hem met een korte sluitertijd nog een keer beter te kunnen vangen.

Een ander groen beestje is deze groot uitgevallen sprinkhaan die zich als blad vermomt om in een boom niet op te vallen. Maar je vijanden te foppen lukt niet meer zo goed als je in deze vermomming op een rode stoel klimt.


Een belangrijke medebewoner van het huis is Miró (van wie ik nog geen foto heb), een zeer temperamentvol zes maanden jong katertje, sinds kort gecastreerd. Zo klein als hij is verdedigt hij zijn territorium met tooth and claw tegen ongewenste indringers, meestal van het katachtige soort.

Het leven begint hier al vroeg.
Toot staat tegen zonsopgang op, zo tussen half zes en zes uur en vertrekt tegen zeven uur naar haar werk.


Hier wat foto´s van ons ontbijt aan de prachtige houten tafel die tijdens mijn verblijf hier tot nu toe meestal voor meer dan drie kwart bedekt was met stapeltjes papieren en tijdschriften.





De keuken is groot, zoals je ziet. Kraanwater drinken we niet, daarvoor staat een plastic container op het aanrecht.





Van Santa Lucia naar Teguc is een ritje van ongeveer een twintig minuten over een bochtige weg door een groen landschap met aan weerskanten nogal steile hellingen.
De weg is slecht onderhouden en sommige gaten zijn een halve meter in doorsnede en ongeveer even diep. Pech als je net te dicht op je voorligger zit om het gat te kunnen ontwijken, of als het al donker is en je was vergeten waar het gat zat.
Een andere bron van gaten zijn ontbrekende putdeksels. Jan vertelde dat de overheid de metalen putdeksels zoveel mogelijk vervangt door betonnen exemplaren. Een omgesmolten putdeksel is 200 lempira waard (ongeveer 8 euro). Daarom is er ´s ochtends wel eens eentje minder dan ´s avonds.

Veel auto´s hier zijn heel oud en net als de weg niet goed onderhouden, zodat ze veel stinkende roetwolken uitwalmen.
Als op de tweebaansweg een file ontstaat rijdt voorop meestal een taxi, die je behalve aan zijn traagheid kunt herkennen aan zijn witte kleur en een nummer dat met grote cijfers op de achterruit is aangebracht.

Het werk van Toot bevindt zich in het nieuwe gedeelte van Teguc, tussen het Honduras Medical Center (privekliniek voor welgestelden), de Amerikaanse ambassade en MacDonalds.

Je ziet hier de muur waarachter zich het kantoor van Toot zich bevindt. Voor de muur het weelderige groen dat hier in alle hoeken en gaten soms tegen wil en dank tevoorschijn spruit. Aan de straatkant zie je de oude Mitsubishi van Toot en Jan, een auto die inmiddels ook een respectabele leeftijd heeft bereikt en nu ook vol overgave meewalmt en knettert in het Hondurese verkeer.
Voor het toegangshek van het kantoor van het SNV staat met het karakteristieke blauwe overhemd een bewaker. Ondanks de bewaker is de toegang tot het gebouw afgesloten met een hek dat alleen voor je wordt open gedaan als je je hebt kunnen identificeren. Bewakers met geweren zie je overal in de stad, vooral bij banken en andere bedrijven waar wat te halen valt.

Hier foto´s van de werkplek van Toot. Natuurlijk moet ze van Honduras houden en natuurlijk moet ze voortdurend stad en land afbellen om hen over te halen ook van Honduras te gaan houden.

20 September 2005

Golden Gate National Recreation Area


Er zijn in Amerika toch nog hier en daar stukken natuur die gratis toegankelijk zijn, is mij gebleken, zoals het Golden Gate National Recreation Area.
Ik wandelde zaterdag vanaf het huis van Tina door Sausalito omhoog, steeds verder.
Je kunt op deze foto hopelijk een indruk krijgen van de manier waarop de huizen tegen de helling geplakt zitten. De wegen tussen de huizen door zijn smal en steil
en kronkelig. Waar moet je echter je SUV of je Mercedes parkeren? Daarvoor maak je een uitbouw bij de weg, en dat is dan meteen ook een parkeerplaats met een fantastisch uitzicht over de baai en over de rest van de groene hellingen.

Nadat ik een tijdje door het dorp omhoog geklommen had (veel mooie tuinen, veel groen en veel grappige, inventieve huizen van zonder twijfel bemiddelde mensen), kwam ik bij de 101, de snelweg die langs de gehele westkust loopt en alle belangrijke plaatsen daar met elkaar verbindt.

Er was een brug over de weg, maar daarna kon ik niet meer verder want de rest van dat stuk van de weg was priveterrein. (zie foto)




Op de foto links staat op het meest rechtse bord te lezen dat "owners are not liable for death or indury to violators".









Bij een volgende gelegenheid (kijk uit voor overstekende gitaristen) kon ik onder de 101 door en aan de andere kant kwam ik bij de grens van het Golden Gate National Recreational Area, waar een wandeling was uitgezet die onderdeel was van een groter netwerk.

Er stond een kaartje bij en ik zag dat ik min of meer rond kon lopen, eerst omhoog, de berg op en daarna via een ander pad weer naar beneden waarbij ik zo'n 700 meter verderop weer in Sausalito uit zou komen.


Het eerste stukje van het pad was niet toegankelijk voor fietsen, stond er, maar dat leek me ook niet erg goed te doen omdat het pad het meest weg had van een trap die zich naar boven slingerde. Er zijn waarschijnlijk wel mountainbikers die zoiets juist een uitdaging vinden.

Boven op de heuvel kwam ik op een veel breder zandpad, hier mocht je volgens de borden ook met fietsen en paarden komen.
Ik zag hier weer een glimp van de Grote Oceaan, terwijl de wind witte wolkenflarden om mij heen blies. Ik was blij dat ik mijn vestje mee had genomen.


Wanneer ik de andere kant uitkeek zag ik de baai en de haven van Sausalito. Sausalito ligt met de rug naar de heuvels die het dorp beschermen tegen de koude oceaanwind en de wolken die het land vrijwel voortdurend binnendrijven. Het is in Sausalito dus relatief vaak mooi weer. Een bank stond klaar om van het uitzicht te genieten. Je kon daar weliswaar met de wind in de rug zitten, maar het was er toen te koud om echt van te kunnen genieten.

Net zoals elke publieke bank die ik hier tot nu toe gezien heb was deze opgedragen ter nagedachtenis aan een of andere belangwekkende figuur, in dit geval Clyde Wahrhaftig geheten.
Het zandpad slingerde naar beneden in een nogal kaal landschap; droog gras en struiken, waar hier en daar kale rotsen doorheen staken als ellebogen door een versleten trui.
Bij een splitsing stond aangegeven dat het Bobcat trail naar links ging, en het Alta trail, dat ik moest hebben, ging rechts. Er stond aangegeven dat mijn pad ‘no throughway for bicycles' had. Dat was OK, ik was tenslotte ook op zo'n pad omhooggeklommen.

Het was niet druk. Ik kwam een mountainbiker tegen, en later een oudere man die keek alsof hij van zichzelf moest trimmen maar dat nu even niet deed.

Vlak voordat ik beneden aankwam kreeg ik het onplezierige gevoel dat 'no throughway for bicycles' ook betekende dat voetgangers er niet door konden.
Het bleek dat het zandpad eindigde in een stukje asfalt dat het begin en eindpunt was van enerzijds een afrit van de 101 en anderzijds een oprit van diezelfde 101, aan dezelfde kant. Sausalito, waar ik moest wezen, lag aan de overkant.

Dit was een beetje vervelend. Ik was al ongeveer drie uur bij Tina vandaan, waarvan ik meer dan een uur door dit gebied had gelopen, ongeveer even veel omhoog als omlaag. Ik zou dan weer eerst de berg over moeten, in plaats van dat ik alleen nog een stuk door het dorp hoefde. Tina, Steve en ik zouden ook nog samen gaan eten voordat ik de veerboot naar SF zou nemen. Dat zou dan haast niet meer lukken en zelfs de veerboot zou krap kunnen worden.

Lopen langs de snelweg leek me geen optie, dat leek me iets voor een echt noodgeval en daar hoorde dit nog niet bij. Ik stond nog bij mijzelf te overwegen hoeveel zin ik had om in snel tempo het pad weer terug te lopen, toen een enigszins aftandse pick-up truck (auto met een open laadbak) de afrit kwam afrijden, en keerde bij de plek waar ik stond.

Ik vroeg de bestuurder of hij nog andere wegen naar Sausalito wist dan terug over de berg. Hij zei in enigszins gebroken Engels dat een halve mijl verderop een afslag van de snelweg naar Sausalito leidde. Hij leek lopen langs de snelweg geen probleem te vinden, maar toen hij zag dat dat voor mij anders lag, bood hij me een lift aan. Maar dan moest ik wel even wachten. Hij ging namelijk paddestoelen zoeken, en liet me zien wat voor paddestoelen het waren. Ik kan nog net een champignon van een cantharel onderscheiden, en dit was geen van beide, zag ik. Ik vroeg hem hoe lang het zou duren. Hij wees vaagjes omhoog naar de berghellling waar de paddestoelen moesten groeien. “Twintig minuten, hooguit,” zei hij.
Goed, dat zou toch nog sneller zijn dan wanneer ik weer terug zou lopen, dus dat spraken we af.

Het was geen probleem om die 20 minuten door te komen, want ik had een interessant boek van Tina meegenomen, dat The Cosmic Serpent heette. Het boek legde volgens Tina een verband tussen de manier waarop het DNA in elkaar zat en de spirituele openbaringen die de auteur onder invloed van ayahuasca had ervaren. Sommige van de beschrijvingen kende Tina uit eigen ervaring, waardoor het boek diepe indruk op haar maakte. Vooral het belang van licht, dat zo’n essentieel element was in de ervaringen van Tina, werd benadrukt in zowel de openbaringen als bij de structuur van het DNA. Dit is althans wat ik van haar begrepen en onthouden had.
Ik was begonnen er in te lezen en het boek fascineerde me vanaf het begin, waarin de auteur zijn kennismaking met een indianendorp beschrijft en wat er gebeurde na zijn eerste kopje ayahuasca thee.
Het was grappig dat ik vier weken daarvoor nog nooit van ayahuasca gehoord had en hier kwam ik het voor de tweede keer tegen. Een van de oudgedienden onder de parapsychologen, Bill Roll, vertelde me voor het eerst over dit hallucinogene goedje, en was verbaasd dat ik daar als Amsterdamse onbekend mee was. Hij vertelde me dat ik voor ayahuasca niet in een winkel terecht kon. Als ik hierin geinteresseerd was zou ik contact moeten leggen met een bepaalde groep Brazilianen waar hij me eventueel wel mee in contact kon brengen.
Ik wist inmiddels dat ayahuasca een brouwsel was van ten minste twee verschillende plantjes, waarvan de ene een bepaalde transmitterstof in de hersenen imiteerde of daar zelfs aan gelijk was, en de andere stof de maag zodanig beinvloedde dat de werkzame stof niet direct al in de maag werd afgebroken.
Toen dus de man van de pick-up truck mij vertelde dat hij paddestoelen ging zoeken, kon ik haast niet anders denken dan dat het wel om magic mushrooms zou gaan, vooral omdat uit de cabine van de auto een sterke hasj-lucht walmde.
Nadat ik mij met het boek op een rots geinstalleerd had, kwamen vervolgens nog anderen de afrit oprijden die mij wellicht ook wel een lift hadden willen aanbieden in hun glanzende nieuwe auto’s, maar ik voelde me prettiger bij de paddestoelenman en besloot op zijn terugkomst te wachten. Deze andere automobilisten leken me ook eerder per ongeluk de afrit te zijn opgereden en zagen er uit alsof ze zoekende waren. Niet het juiste soort mensen om om een lift te vragen, vond ik.

Zoals aangekondigd kwam de paddestoelenman na een minuut of 20 weer uit de struiken tevoorschijn en hij wenkte me om aan te geven dat hij zou vertrekken.

“Did you find any mushrooms?” vroeg ik.
“No, it’s too dry,” zei hij. “Two weeks ago it was better. It’s because of the moon. It’s full now. Coming weeks is also no good, because then the weather will be colder, after the full moon.”
“What kind of mushrooms were you looking for?” vroeg ik.
“Porcini,” zei hij.
Hij was kok, vertelde hij, in een Italiaans restaurant, en hij zocht porcini om in zijn gerechten te verwerken.

We waren inmiddels de snelweg opgereden en hadden de halve mijl naar de volgende afslag al afgelegd.

Hij reed de afslag af om mij af te zetten, maar besloot in tweede instantie dat hij liever de weg via Sausalito in plaats van de snelweg naar San Francisco wilde nemen. Hij hield niet zo van de snelweg, zei hij. Dat kwam mij wel goed uit, want daardoor zou ik dichter bij Tina’s huis komen en eerder terug zijn dan gepland.

Terwijl we door de steile, groenomzoomde weggetjes van Sausalito naar beneden kronkelden (“Sausalito is very beautiful”, vond hij, en ik was het met hem eens), vertelde hij dat hij er erg van hield om door de wildernis te struinen. Daar was hier maar weinig gelegenheid voor omdat steeds meer gebied prive-eigendom werd, wat hij betreurde. Hij woonde inmiddels al 20 jaar in Amerika. Hij had in Italia een Amerikaanse vrouw leren kennen waarmee hij getrouwd was en zo was hij in Amerika terechtgekomen. Zijn oudste dochter was inmiddels al afgestudeerd als sociologe.
Beneden aangekomen liet hij me uitstappen. Ik bedankte hem voor de lift. Hij ging naar rechts, ik naar links.
Ik wilde graag een foto van hem maken maar ik durfde dat niet goed aan hem te vragen, dus geen foto van deze vriendelijke man.

Binnen tien minuten was ik aangekomen bij Tina’s huis, die in een intens gesprek verwikkeld leek te zijn met een goede vriend die ze voorstelde als Eddy.
Ik ging ondertussen achter de computer de tijden van veerpont en metro opzoeken om zeker te weten dat ik op deze manier op tijd op het vliegveld kon komen.
Dat zou allemaal moeten lukken.
Toen Eddy weg was, vertelde Tina dat dit een van de twee mannen was die op haar advertentie voor de kamer was afgekomen.
Beide mannen bleken heel aardig, maar voor de eerste was de kamer te klein om zijn wandmeubel te kunnen herbergen.
Eddy, de tweede kandidaat, bleek dezelfde Indiase goeroe te hebben als Tina, ik kende de naam van de goeroe niet (er zijn er ook heel veel) en dan kan ik een naam als yoginanda of hoe het ook precies was niet onthouden. Eddy had twintig jaar lang in de ashram gewerkt, en Tina had de ashram ergens in die tijd ook bezocht. Op uitnodiging van een goede vriend was Eddy nu hierheen gekomen om een bepaald spiritueel centrum te helpen oprichten.
Tina legde uit dat discipelen van dezelfde goeroe een bijna vanzelfsprekende band met elkaar hebben, zoiets als familie. Daardoor was het bezoek uitgelopen op een lang gesprek van meer dan twee uur, waarbij ze herinneringen ophaalden en ervaringen deelden.
Het is waarschijnlijk dat hij de kamer zal krijgen, al heeft hij last van een onduidelijke allergie en moet hij nog met meer zekerheid te weten komen of hij bij Tina geen last zal krijgen.

Niet lang daarna kwam Steve zodat we met ons drieen uit eten konden. Tina had een taco-bar uitgezocht, waar we inderdaad zeer snel bediend werden en de taco’s heel lekker waren, met lekkere sausjes en vullingen.


Bij de veerboot namen we hartelijk afscheid. De veerboot voer weer vlak langs het gevangeniseiland Alcatraz, en kwam door de flinke tegenwind iets later aan dan gepland.






De trein naar het vliegveld kwam het station binnenrijden toen ik het perron op liep, dus nog net op tijd.
In de metro ontdekte ik dat ik de reservesleutel van Tina’s huis nog in mijn broekzak had zitten...

Vanaf San Francisco vloog ik naar Miami, waar ik zondagochtend om 5 uur in stikdonker aankwam. Het duurde zeven uur voordat mijn vlucht naar Tegucigalpa, de hoofdstad van Honduras, zou vertrekken, en ik had bedacht dat ik dan best Miami in kon gaan. Mijn bagage was doorgestickerd, zodat ik alleen wat handbagage bij me had.

Op zondagochtend 5 uur valt er zelfs op een groot internationaal vliegveld niets te beleven. Alle winkeltjes zijn nog dicht. Na een uur of zo begon er wat leven te ontstaan en ik besloot eerst ter verheldering van mijn denkproces een Spanish baguette tot mij te nemen.

Ik bedacht dat ik Tina’s sleutel het beste vanaf Miami naar haar terug kon sturen, want vanaf Honduras zou het vast allemaal veel langer duren. Na diverse rondjes door het gebouw vond ik een postzegelautomaat waaraan ik met enige moeite een postzegel van 37 cent kon ontfutselen (de postzegel kwam wel uit de automaat maar zat nog vast aan zijn opvolger en ik moest hem dus voorzichtig losscheuren).
Dat was alvast een.
Toen nog op zoek naar een envelop.
Dat bleek moeilijker. Ik vond wel een ‘newsstand’ met tijdschriften, t-shirts, allerlei snoepgoed en ansichtkaarten, maar ze verkochten geen enveloppen.
Het begon me inmiddels op te vallen dat alles op het vliegveld in twee talen stond aangegeven, Engels en Spaans, en dat vrijwel alle mensen die ik sprak bij kiosken, balies of bars Spaans als moedertaal bleken te hebben. Ik begon bijna te twijfelen of Miami wel een Amerikaanse stad was.
Bij een algemene informatiebalie trof ik een behulpzame dame die mij vroeg hoeveel enveloppen ik nodig had, terwijl ze van onder de balie een dikke stapel enveloppen te voorschijn toverde.
“Een,” zei ik.
Die kreeg ik kado.

Om te voorkomen dat de sleutel door de envelop naar buiten gedrukt zou kunnen worden, stopte ik hem in het papieren broodzakje dat ik had bewaard omdat ik dacht dat dat nog wel van pas zou kunnen komen, en inderdaad.
Nadat het me ook nog gelukt was om een brievenbus te vinden was het inmiddels een uur of half acht en had ik ontdekt dat er een zeer groot aantal busmaatschappijtjes bestond. Die reden rond in busjes met namen als “one-dollar rent”, “thrifty.com” of “enterprise.com” op hun flanken. Daarnaast waren er ook nog gemeentebussen en er moest ook nog trein en een metro zijn. Volgens de dienstregelingen die ik na enige moeite gevonden had, was openbaar vervoer op zondagochtend nogal schaars en na nog wat getwijfel besloot ik uiteindelijk toch maar niet het warme Miami in te gaan.
Volgens een kaartje moest vlak bij het vliegveld een park zijn en dat leek me wel wat om daar een paar uurtjes door te kunnen brengen met het in San Francisco International Airport nieuw aangeschafte boek van Jorge Luis Borges (in Engelse vertaling).
Toen ik echter het terrein van het vliegveld verliet, kwam ik in een soortgelijke situatie terecht als de dag ervoor, namelijk een gebrek aan ‘throughways’ voor autoloze mensen zoals ik. In arren moede liep ik dus maar weer terug naar het koele, airconditioned vliegveld, waar helaas bij bijna alle wachtruimten CNN iedereen zeer overheersend op de hoogte hield van het ‘wereld’nieuws.

Het vliegtuig naar Honduras was mudvol, sommige grote stukken handbagage mochten niet mee het vliegtuig in en moesten in het ruim. We vertrokken een half uur te laat omdat een van de ‘flight attendants’ niet op tijd was.

Hoewel ik in het vliegtuig een mooi plaatsje aan het raam had, nog voor de vleugel, en ik mij had voorgenomen om onderweg veel naar buiten te kijken, eisten twee nachten met weinig slaap hun tol en heb ik het grootste deel van de reis zitten dommelen.





Niettemin heb ik wel wat foto´s genomen van de prachtige groenblauwe kleuren in de zee die rondom eilanden en vlak bij de kust van Miami te zien waren.



Vlak voor de landing op het vliegveld van Tegucigalpa kwamen we echter in een paar luchtzakken terecht die weer voor de nodige opwinding zorgden. De dame naast me, een Italiaanse, sloeg heftig kruisjes toen het vliegtuig touchdown maakte en de piloot kreeg een applausje van de passagiers.



Ik was bij de landing vooral in beslag genomen door wat ik van de stad kon ontdekken vanuit de lucht. Wijken met nieuwe huizen en hoge kantoorflats, en daaromheen een aantal wijken waar kleine, zeer eenvoudige huisjes stonden.



Op de foto rechtsonder zie je op de achtergrond een wijkje van allemaal eenvormige, zeer kleine witte onderkomens. Dat is een van de wijken, vertelde Toot me later, waar de door de orkaan Mitch dakloos geworden inwoners werden ondergebracht. De mensen wonen er nog steeds. Mitch is van 1996.






Bij aankomst bleek dat het vliegveld in Tegucigalpa sinds kort ook de beveiligingsmaatregelen heeft verscherpt, zodat ook hier irisfoto’s en vingerafdrukken moesten worden afgenomen. Daar was alles nog niet helemaal op ingericht, zodat dit leidde tot een lange rij waar we wel ongeveer drie kwartier instonden.
Gelukkig was de temperatuur er niet zo hoog als ik op internet gezien had, het was ongeveer 28 graden, dus het was allemaal nog wel goed te doen. Toen ik eindelijk via alle lopende banden en poortjes de zon in struikelde, stond achter een dranghek een vrij grote menigte te wachten op familie en vrienden. Gelukkig herkende Toot me meteen en riep ze me. Dat was een vrolijk weerzien.

In hun nieuwe auto reed Jan ons naar Santa Lucia waar Toot en Jan wonen, een dorpje op 13 kilometer afstand van Teguc (afkorting van de lange naam van de hoofdstad), op ongeveer 1500 meter hoogte.
Het dorp is prachtig, met smalle, hobbelige, oude keienstraatjes, witte huisjes met rode pannen en een geweldig uitzicht over de bergen. In het dal is in de verte een deel van Tegucigalpa zichtbaar, vooral ’s avonds heel mooi als je daar de lichtjes ziet.

Het huis van Toot en Jan is een klein paleisje, en daarover een volgende keer meer. De internetverbinding gaat hier via een trage telefoonlijn. Het internetcafe dat hier tot voor kort nog was is opgeheven (het korte bestaan van diverse ondernemingen is hier heel gewoon, heb ik inmiddels begrepen), zodat de enige reele mogelijkheid nu is om de internetverbinding op het werk van Toot te gebruiken, vooral als ik foto’s wil plaatsen. Het kan dus wat moeilijk worden de komende tijd, maar ik blijf natuurlijk mijn best doen.
Oh ja, en het blijkt dat mijn mobiele telefoon hier geen bereik heeft, ondanks wat de documentatie van mijn provider (HEMA) mij beloofde…


Powered by Blogger